De armoede industrie
8 juni 2007Waarom het Nederlandse armoedeprobleem in stand blijft
Wij slagen er gezamenlijk niet in het Nederlandse armoedevraagstuk op te lossen. Er wordt veel geld en energie ingepompt, maar het lijkt wel of er geen beweging in zit. Aan de ene kant lopen de kosten van hulpverlening en de uitvoeringskosten van uitkeringen steeds hoger op en toch slagen wij er tegelijkertijd niet in de zogenaamde armoedeval uit te bannen. Steeds meer mensen verdienen hun boterham aan de armoede-industrie en zijn waarschijnlijk niet gebaat bij een structurele oplossing van die armoede. Aan de andere kant is er een groeiende groep consumptief ingestelde burgers, bij wie de ‘gratis’ eigenschappen ‘ambitie’, ‘verantwoordelijkheid’ en ‘discipline’ nagenoeg ontbreken. Hun materiële behoeften zijn met financiële hulp niet te compenseren. In de aantrekkende economie is een groot aantal vacatures onvervuld, ook voor relatief laaggeschoolden. Voor veel armen is het niet aantrekkelijk te gaan werken, zij raken alle uitkeringen kwijt en schieten er netto weinig mee op. De beleidsmakers en hulpverleners verlangen steeds meer geld voor hun eigen activiteiten, maar de armoede wordt er niets minder om. De roep om een visie op een integraal armoedebeleid klinkt op bij diverse Nederlandse gemeenten. Socioloog Frits Spangenberg, oprichter van marktonderzoekbureau Motivaction, geeft een analyse van achterliggende oorzaken en pleit voor een debat om eerst tot een duidelijke diagnose en vervolgens tot een eensluidende visie op het armoedeprobleem te komen.
Het begrip armoede
Financiële armoede is natuurlijk een relatief begrip, met het minimum van € 860 netto per maand (SCP 2006) kunnen sommige individuen redelijk tot goed rondkomen en gelukkig leven, terwijl anderen gedepriveerd door het leven gaan en afhankelijk zijn van hulpverleningsinstanties en voedselbanken. In totaliteit wordt Nederland steeds rijker (jaarlijkse groei Bruto Nationaal Product), maar de negatieve randverschijnselen worden volgens diverse onderzoeken en publicaties steeds explicieter genoemd. Armoede wordt geacht een direct verband te hebben met criminaliteit (91%), eenzaamheid (83%), geweld (84%), schooluitval (83%), huislijk geweld (77%), zinloosheid (82%) en losbandigheid (71%) (volgens een representatieve steekproef van ruim 2000 Nederlanders, Motivaction 2007). Er blijkt grote onvrede en verdeeldheid over armoede te bestaan bij grote groepen Nederlanders. Wel is een kleine meerderheid het eens over het falen van de verzorgingsstaat (53%). De schuld van de armoede wordt op dit moment gelegd bij de machthebbers omdat er structureel iets mis is met de verdeling van de welvaart. Bij de elkaar tegenwerkende welzijnsinstellingen, bij de ontoegankelijke en onbereikbare hulpverleningsinstellingen, bij de kredietverstrekkers en bij de postorderbedrijven. Of heeft de arme mens daar zelf ook een aandeel in of verantwoordelijkheid voor? De verwarring wordt nog groter door de publicatie van het rapport “Geld op de plank. Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen” (SCP-publicatie 2007/11). Hoewel de onderzoekers concluderen dat vele voorzieningen niet worden gebruikt, omdat de rechthebbenden menen er slechts kort gebruik van te zullen maken of dat de bedragen niet de moeite waard zijn en de aanvraagprocedure te veel tijd en rompslomp kost, wordt toch overwogen meer geld uit te trekken om de voorzieningen aan de man te brengen.
De armoededefinitie van het Ministerie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft om te beginnen al een valse start: “Een gebrek aan voldoende middelen om op aanvaardbare wijze deel te nemen aan de Nederlandse samenleving”. Deze definitie, opgesteld door sociaal-democratisch denkende, maatschappijkritische ambtenaren geniet nog veel steun, zeker bij de postmaterialistisch ingestelde Nederlanders. Het is een valse start omdat de genoemde begrippen zo rekbaar zijn als elastiek. De definitie is opgesteld vanuit een idealistisch wereldbeeld van soberheid en bescheidenheid en dat zijn nu juist de waarden die bij de materialistisch ingestelde medemens, een steeds groter wordende meerderheid in Nederland, niet of nauwelijks voorkomen. Deze materialistisch ingestelde groepen zien het als een fundamenteel recht om net als de buren of kennissen ook een flatscreen-tv en ook een auto te bezitten. En wie mag dat tegenspreken?
De situatie nu
In de huidige Nederlandse samenleving zal het armoedeprobleem de komende jaren niet afnemen. Gesteld kan worden dat bijna evenveel mensen hun geld verdienen aan de armoede als er armen zijn. Maar omdat dit verschillende groepen zijn nemen het onderlinge begrip en de sociale cohesie af, en lopen wij het gevaar dat spanningen en ontwrichtingen toenemen. De onwrikbaarheid en onoplosbaarheid van deze situatie worden veroorzaakt door de verschillende standpunten van de meeste armen enerzijds en een groot aantal hulpverleners en beleidsmakers anderzijds. Over en weer verlammen zij elkaar. Armen of minder bedeelden willen niet dat hen iets verweten wordt, zij hebben hulp nodig van de mensen of organisaties die hun zaakjes wel voor elkaar hebben. Van hulpverleners en beleidsmakers wordt verwacht dat zij empathisch hun goede diensten aanbieden en niét dat zij met een verfrissende kijk komen op een resultaatgerichte regelgeving of dat zij cliënten op eigen verantwoordelijkheid wijzen. Uit een analyse van de Rekenkamer van de gemeente Eindhoven (2006) blijkt het ontbreken van een duidelijke visie op armoedebestrijding bij de G27 ofwel de 27 grootste Nederlandse gemeenten. De uitvoeringskosten van de regelingen ten opzichte van de uitgekeerde bedragen verhoudt zich als 2:3. Er zou een geringe betrokkenheid van de professionals bij de problematiek zijn. Ook wordt de noodzaak van een fundamentele discussie over en het bepalen van een ambitieniveau ten aanzien van armoedebeleid aangegeven. In de gemeente Eindhoven is men zich kennelijk bewust in een uitzichtloze situatie te zijn beland. Armoedetaskforcespecialist Tof Thissen, directeur van Divosa, stelt: “Beleid is gericht op het verzachten van omstandigheden en niet op het aanspreken op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid”.
Een vrij willekeurige indicator: in de jeugdhulpverlening neemt de vraag jaarlijks 10% toe. Er dienen zich volgens geïnterviewde medewerkers zwaardere en meer gecompliceerde zaken aan. Een doorsneebedrijf zou zich wat dit aangaat in de handen knijpen en aandeelhouders tevreden kunnen stellen: niet alleen kwantitatieve groei, maar ook kwalitatieve groei. Jammer alleen dat de meerderheid van de Nederlanders vindt dat ons systeem faalt, wie kunnen wij hiervoor verantwoordelijk stellen? De jeugdhulpverlening wordt geconfronteerd met toenemende ontwrichting en achterstand bij de hulpvragers en staat zelf weer onder druk van politici en beleidsmakers die geen structurele verbetering zien ( burgemeester Cohen in Het Parool, 28 mei 2007). Wie heeft baat bij het gebrek aan verbetering? Niemand, ook de zorginstellingen zelf zitten hier niet op te wachten en kampen met een tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten in de hulpverlening waardoor de wachtlijsten eerder langer dan korter worden.
Wij zitten met een armoedeprobleem en niemand heeft de oplossing, niemand durft er vrij over te praten. “Als je zelf niet in armoede leeft heb je geen recht van spreken en moet je begrip tonen of je mond houden, en als je zelf wel in armoede leeft heb je recht op hulp, want er zijn geld en capaciteit genoeg om een relatief beperkt probleem op te lossen”, zo stelt een anoniem medewerker van het UWV, vroeger de Sociale Dienst). De uitzichtloosheid van deze ingenomen stellingen wordt bepaald doordat ‘de armen’ vanuit hun situatie geen blijk hebben gegeven op een visie of handelingsbekwaamheid om hun eigen situatie te verbeteren. En de maatschappelijk beter geslaagde medeburger, die zijn zaakjes beter heeft geregeld mag zijn of haar eventuele verbeterplannen en beleidsvoornemens niet sterk naar voren brengen. De armen zijn machteloos, de beleidsverantwoordelijken zijn vleugellam en de hulpverleners zitten daar handenwringend tussenin, zij doen hun best om de zaak zoveel mogelijk draaiend te houden maar staan van twee kanten onder druk en kunnen eigenlijk geen kant op om een doorbraak of een werkelijke verbetering te realiseren.
Cijfers en onderzoek
Tien tot veertien procent van de Nederlanders, op gezins- of op individueel niveau, leeft onder de armoedegrens. Een relatief klein deel van deze omvangrijke groep is lichamelijk of mentaal tot weinig in staat en die verdient alle hulp en steun, maar niemand weet hoe groot die groep is omdat wij zeer vaag en ruimhartig met de definities en diagnoses zijn omgegaan. Formeel wordt armoede veroorzaakt door geen baan te hebben of door lastenstijging. Maar in de enquête van Motivaction zegt 90% van de Nederlanders dat het komt door schulden, werkloosheid en ‘niet met geld kunnen omgaan’. 40% van de Nederlanders heeft ooit aan den lijve gevoeld wat armoede is (60% dus nooit). 30% van de Nederlanders kent in eigen kring wel ergens een arm iemand, maar slechts 3% heeft armoede in de eigen buurt. Zo relatief is het begrip, de eigen buurt is meestal ‘gemiddeld’ of ‘kent geen armoede’. Het onderzoek werd aan huis uitgevoerd en de straten werden op basis van representativiteit geselecteerd, dus evenveel rijke als gemiddelde als arme.
Motivaction keek niet alleen naar financiële armoede maar ook naar sociale, emotionele en morele armoede. Afhankelijk van levensinstelling worden verschillende typen armoede als ernstiger beoordeeld. Sommige groepen hebben nooit verder gedacht dan de financiële armoede, terwijl mensen met een meer behoudende levensinstelling gruwen van een morele of spirituele armoede en weten dat geld uiteindelijk niet gelukkig maakt. De autonomie en privacy van het individu staan in Nederland hoog in het vaandel. Dit impliceert ook een eigen verantwoordelijkheid en een verantwoordelijkheid voor partner en kinderen. Mensen zijn vrij om kinderen te verwekken. Nalatige ouders worden er niet of nauwelijks op aangesproken als zij hun kinderen niet deugdelijk voorbereiden op maatschappelijke participatie. Juist bij achterstandsgezinnen waar in grote mate een beroep wordt gedaan op de jeugdhulpverlening is het kindertal relatief hoog. Er zijn ondanks scherpe beleidsvoornemens van minister Rouvoet (Jeugd en Gezin) nog steeds huishoudens waar drie generaties samen in armoede leven, niemand een opleiding heeft afgemaakt, niemand regelmatig werk heeft en de voornaamste bron van inkomsten het CWI (Sociale Dienst) is. Wanneer dit zou bijdragen aan een groter geluksgevoel zou de samenleving deze levensstijl kunnen propageren. Maar uit jarenlange onderzoeken en publicaties blijkt juist een lager welbevinden, een objectief slechtere gezondheid en meer obesitas of vraatzucht. Wat deze ontwikkeling betreft bevinden wij ons in een neerwaartse spiraal. Een vergelijkend onderzoek in Groot-Brittannië is hierover niet hoopvol. Ondanks buitengewoon grote inspanningen van de Labourregeringen van premier Blair om aan de hand van uitkeringen (Benefits) de grootste problemen op te lossen. De directe relatie tussen armoede met alcoholgebruik en de criminaliteit onder jongeren wordt steeds vaker gelegd. Bovendien worden de gebruikers en daders steeds jonger. In Groot-Brittannië wordt het aantal minderjarigen dat nu in 2007 onder de armoedegrens leeft op circa 3 miljoen geschat. En het gaat hier, net als in Nederland, niet om de geromantiseerde, ouderwetse armoede van sober, schaars en versleten, maar om de moderne armoede, die veelal hand in hand gaat met excessief alcohol- en drugsgebruik, geweld, verveling en de afwijzing van burgerlijke waarden zoals beleefdheid, bescheidenheid en respect voor andermans lijf of goed. In ons recente interview met een 15 jarige jongen met een strafblad uit een achterstandswijk, die van school was gegaan na een vechtpartij met de onderwijzer omdat hij zijn petje af moest zetten. Toen wij hem vroegen of hij hier wijzer van was geworden zei hij: “Ik moet gewoon uit handen van de politie zien te blijven”. Op geen enkele wijze kwam de gedachte bij hem op dat hij zich zou moeten voorbereiden op maatschappelijke participatie. Maar van wie moet hij het goede voorbeeld zien? Moeder heeft vier andere kinderen van allemaal verschillende vaders die zich nooit met de opvoeding hebben beziggehouden. Zij zullen daarmee als autonome, vrije burgers zorgen dat de hulpverleningsinstellingen de komende decennia voldoende aanbod van cliënten hebben. Het zijn de wetten van de ‘Urban Jungle’ die in de bedreigde wijken steeds meer gemeengoed worden, ‘je onderdrukt voordat je zelf wordt onderdrukt’, en ‘je neemt voordat er van jou genomen wordt’.
Oorzaken
Laten we teruggaan naar de diepere oorzaken van de algemene maatschappelijke verlamming om de hierboven geschetste problematiek structureel aan te pakken. Mensen zijn verschillend en deze diversiteit wordt door het toenemend individualisme (ik bepaal mijn eigen leven), mobiliteit (de wijde wereld is aantrekkelijker dan de relatief bekende of beschermde geboortegrond) en de media (de nieuwtjes en gebruiken van de gehele wereld binnen handbereik) eerder groter dan kleiner. Veelal wordt gedacht dat het gedrag van de burgers door alle keuzemogelijkheden onvoorspelbaar is geworden; dat is ten dele waar. Ruim een generatie geleden was het bijvoorbeeld redelijk voorspelbaar dat vrouwen minder te zeggen hadden dan mannen, dat jongeren gezonder en actiever waren dan ouderen, dat mensen met een hogere opleiding zich correcter wisten te gedragen of dat een hoger inkomen een garantie was voor een goede of exclusieve smaak. Het kan allemaal nog steeds waar zijn, maar het omgekeerde komt misschien wel net zo vaak voor. Zoekend naar herkenbare eigenschappen of criteria die verklarend kunnen zijn voor de aanzienlijke verschillen die er tussen mensen blijken te zijn, is er een patroon van waarden gevonden. Deze waarden uit het dagelijkse leven worden door opvoeding en opleiding in de vormende periode tot ongeveer het vijfentwintigste levensjaar in de persoonlijkheidsstructuur van ieder individu geprogrammeerd. Na je vijfentwintigste kan iemand best van mening veranderen of zich een andere levensstijl aanmeten, maar de basale waarden van het dagelijks leven blijven in het algemeen redelijk stabiel. Deze basale waarden zijn de bron van motieven waarom men het een wel en het ander niet doet. Zo willen bepaalde mensen zoveel mogelijk nu van het leven genieten en vinden andere mensen het beter om het wat rustiger aan te doen, wat te sparen en plannen te maken voor later. Bepaalde mensen willen liever niet werken als het niet strikt noodzakelijk is, andere mensen doen hun uiterste best om hogerop te komen en willen daarvoor een materiële waardering Terwijl voor weer een andere groep de uitdaging, de verantwoordelijkheid of het maatschappelijk nut de hoogste waardering betekent. Misschien wil iedereen van alles wat, maar de keuzes die mensen maken zijn zelden helemaal toevallig, de motieven die tot de keuzes leiden zijn terug te voeren op verworven en geïncorporeerde inzichten in de waarden van het dagelijks leven, zonder dat men zich dat zelf helemaal bewust is. Door zorgvuldig te observeren of door de juiste vragen te stellen kunnen wij wel degelijk een aantal groepen onderscheiden die min of meer dezelfde waarden uit het dagelijks leven delen.
Mentaliteitsverschillen
Ruim tien jaar gelden is door Motivaction een toegepast wetenschappelijk systeem ontwikkeld om de ‘waarden van het dagelijks leven’ in kaart te brengen en mensen te vragen naar welke keuzes zij maken in een aantal herkenbare, alledaagse situaties. Sinds 1996 hebben meer dan 150.000 mensen aan dit Mentality-onderzoek meegedaan. Het systeem blijkt een betrouwbaar inzicht te geven in verschillende waardenoriëntaties. Het oude principe ‘soort zoekt soort’, is met dit systeem duidelijk vast te stellen en maakt het mogelijk verschillende groepen mensen te onderscheiden met min of meer dezelfde levenswaarden.
Zo is er een groep mensen voor wie orde, netheid en voorspelbaarheid van groot belang zijn. Er is een duidelijke man-vrouwrolverdeling, men doet wat de autoriteit zegt en plichten tellen zwaarder dan rechten. Schulden maken of kopen op afbetaling is een schande, je zet ‘de tering na de nering’. Hulpbehoevende mensen worden gesteund, daar zouden geen bureaucratische instellingen voor behoeven te bestaan. Leven volgens een hoogstaande moraal van Goed en Kwaad is belangrijker dan uiterlijk vertoon. Soberheid, bescheidenheid en eenvoud zijn deugden. Als je hard werkt en je aan de regels houdt hoef je, mits gezond, in een land als Nederland niet arm te zijn. Dit alles aldus de traditionele, nieuw conservatieve Nederlander.
Een andere groep mensen voelt zich zeer betrokken bij wat er in Nederland en de rest van de wereld gebeurt. Zij informeren zich actief door te lezen, te luisteren en te discussiëren en hebben over de meeste onderwerpen wel een mening. Zij staan open voor mensen met andere levensbeschouwingen of uit andere culturen. Samen moet het lukken die ‘betere wereld’ te bereiken, want ‘in wezen is ieder mens goed’, alleen hebben sommige mensen meer pech en tegenslag op hun levenspad gehad. Als onderwijzer, journalist, politicus, ambtenaar of in de zorg kun je werk en levensmotto goed verenigen. Je consumeert met mate en bij voorkeur biologisch en duurzaam, en een goede balans tussen lichaam en geest is meer waard dan wat ook. Armoede moet onmiddellijk worden uitgeroeid door de armen zoveel mogelijk te helpen en kansen te geven en dat zal succes hebben want ‘iedereen gaat liever bewust door het leven’. Als er armoede bestaat is dat de verantwoordelijkheid van de maatschappij, een verkeerde verdeling van bronnen en opbrengsten; de armen zijn buiten hun eigen schuld buitengesloten van ontplooiing en lotsverbetering. Strenge controle zoals huisbezoeken bij potentiële fraudegevallen is een belediging voor de grote meerderheid die de hulp bitterhard nodig heeft en nooit aan fraude zal denken. Het is een fabeltje te denken dat uitkeringen mensen lui maken. Mensen met een uitkering spenderen juist meer tijd aan hun ontplooiing, want dat is het ideaal van de mens. Dit alles aldus de maatschappijkritische en interactieve postmaterialistische Nederlander.
Een derde groep kent een groot belang toe aan werk, carrière en hogerop komen. Om die zaken te bereiken doe je ook werk dat niet direct jouw eerste keuze was. Iedereen is in hoge mate verantwoordelijk voor zijn eigen welzijn en in principe is deze groep ook meer voor het Amerikaanse economisch denken ‘lage kosten is de sleutel tot economische groei, sociale wetgeving is remmend en regelgeving fnuikend’ en ‘als je mensen betaalt om niets te doen gaan ze zeker niet aan het werk’. ‘Als je de armen meer geld geeft, gaan ze meer eten en drinken en worden ze nog dikker’. Maar deze groep weet ook dat de Amerikaanse stellingname door de beleids- en opiniemakers in Nederland met alle mogelijke kracht wordt afgewezen. Tekort aan geld hebben wij allemaal, zeker als je af en toe ook een beetje wilt genieten van het leven. Daarom moet de overheid iedereen aan het werk helpen, eventueel met dwang en streng controleren en handhaven. Want: ‘ik moet hard werken voor mijn geld, daar hoef jij niet van te profiteren’. Dit alles aldus de pragmatische, opwaarts mobiele Nederlander.
De vierde groep is niet werkelijk geïnteresseerd in politiek of maatschappelijke vraagstukken. Het leven is al ingewikkeld genoeg en ‘tegenslag kan je zijn overkomen voor je er erg in hebt’. ‘Van de machthebbers heb je weinig te verwachten, die zijn voornamelijk met hun eigen zaakjes bezig’. De suggestie dat alcoholgebruik of zwaarlijvigheid een verband houden met gebrek aan discipline is ‘gemakkelijk gezegd als je het zelf goed hebt’. ‘Iedereen heeft toch recht op ontspanning en een lolletje op zijn tijd?’‘Sinds er zo veel buitenlanders zijn is het leven er toch al niet prettiger op geworden’. ‘Mensen moeten niet zo ingewikkeld doen zoals met kunst en cultuur, laten wij het vooral gezellig houden’. ‘Het is goed dat er voedselbanken zijn en er moeten er snel veel meer komen. En de instanties moeten niet ingewikkeld doen. Als mensen het nodig hebben is dat al erg genoeg en moet je ze niet lastig vallen met regels want de zakkenvullers wordt ook niets in de weg gelegd’. ‘Als de uitkeringen sterk verhoogd zouden worden zou er veel minder ellende zijn’. Dit alles aldus de meeste moderne en gemaksgeoriënteerde Nederlanders.
Wat zegt ons dit?
Terwille van de discussie zijn de eigenschappen van de vier hierboven beschreven groepen hier en daar wat aangescherpt. Ter geruststelling: de meeste lezers zullen eigenschappen bij zichzelf herkennen uit zeker twee van de vier groepen. Alleen als een probleem op de spits wordt gedreven en er keuzes moeten worden gemaakt, dan zal men gelijkgestemden zoeken om de beleidskeuzes explicieter, scherper en helderder te formuleren.
Bij het oplossen van een probleem, welk probleem dan ook, moeten de gelederen worden gesloten. Er dient een duidelijk gemeenschappelijk standpunt te zijn, bij voorkeur een gemeenschappelijke vijand. Hoe minder onderlinge discussie, hoe steviger er kan worden opgetreden. In dit licht is de algemene houding ten opzichte van misbruik van kinderen een goed voorbeeld. Kinderarbeid, kindermishandeling, kinderporno, incest worden zo scherp veroordeeld en bestreden dat het een bijna onbespreekbaar onderwerp is geworden. Intimiteit tussen ouder en kind staat soms al in een bedenkelijk daglicht en een troostende docent moet zeer terughoudend zijn in woord en gebaar.
Nu steeds meer kinderen in de armoedespiraal blijken te worden meegetrokken door hun ouders, lijken wij het moeilijk eens te worden over een oordeel, laat staan een aanpak. De autonomie van het individu is immers in het geding, niemand behoort zich te bemoeien met privé-aangelegenheden. De feiten spreken voor zich, schooluitval, alcoholisme, drugsgebruik, criminaliteit, vandalisme en brutaliteit komen meer voor in de arme of liever gezegd achterstandswijken. De kinderen die het betreft zijn steeds jonger en de problematiek is veelal ernstiger. Hoe lang laten wij dit probleem voortwoekeren onder de verantwoordelijkheid van de ouders en opvoeders? Wanneer is ingrijpen van hogerhand gerechtvaardigd? Pas als er wettelijke overtredingen hebben plaatsgevonden die binnen de prioriteiten van de politie passen?
Laten wij ons proberen te verplaatsen in de sfeer en mentaliteit die wij relatief vaker aantreffen in achterstandswijken. Vaker onvolledige gezinnen en binnen een huishouden meer kinderen van verschillende ouders, weinig geregeld werk, over bijna alle onderwerpen heerst vooral onverschilligheid. Er is weinig zicht op welke verbetering dan ook, drukte, lawaai, de tv staat altijd aan op commerciële zenders en er zijn weinig kranten of boeken te bekennen. Er is weinig regelmaat in het gezamenlijk aan tafel zitten tijdens de maaltijd; individueel snacken is favoriet. Weinig gesprekken over of belangstelling voor dat waar een ander mee bezig is behalve uiterlijkheden of dromen en weinig planning: het leven ‘overkomt je’. Wat een buitenstaander zou kunnen typeren als ‘werkelijkheid’, wordt hier juist minder onder ogen gezien of ter sprake gebracht. Dromen van luxe worden gecompenseerd met bereikbare consumptie, veelal met geleend geld of op afbetaling. De schuld van de malaise ligt vooral bij anderen en tenzij er een wonder gebeurt zal dat wel zo blijven. Machthebbers zijn niet te vertrouwen, vooral niet zij die ooit zelf uit achterstand zijn opgeklommen. ‘Hun smaak voor mooie dingen wijzen wij af, want dat is niet voor ons soort mensen, ook niet als er verfraaiing of kunst naar onze wijken of parken wordt gebracht, daar zitten wij niet op te wachten’. Instanties die zich bezighouden met schuldsanering worden als onaangenaam en bedreigend ervaren, omdat zij zich mengen in de persoonlijke levenssfeer en juist de prettige dingen (lees consumptie) proberen te minderen. In werkelijkheid komen al deze typeringen in meer of mindere mate voor. Samenvattend zou je kunnen stellen dat de meeste mensen die aan deze criteria beantwoorden veraf staan van de levenskunst. Zij hebben niet geleerd om iets moois van het leven te maken en dat kunnen zij al helemaal niet overdragen op hun kinderen.
Hier tegenover staat de groep van maatschappijkritische, interactief ingestelde postmaterialistische medeburgers. Zij hebben een uitgesproken belangstelling voor maatschappelijke ontwikkelingen, natuur en milieu, politiek en ontwikkelingssamenwerking. Macht van het bedrijfsleven wordt gewantrouwd, staatsbemoeienis in principe gesteund en de rechten van de individuele mens zijn onaantastbaar, evenals de vrijheid van meningsuiting en het respecteren van de privacy. De mens is in principe goed, zo wordt gedacht. Door kansen en mogelijkheden te bieden heeft bijna iedereen zelf voldoende corrigerend vermogen om iets van het leven te maken. Deze groep is zelf niet materialistisch ingesteld, het maatschappelijk belang, solidariteit met behoeftigen en het werken aan een betere wereld geven meer bevrediging dan persoonlijke consumptie. Voor hen dus weinig merkkleding, niet de nieuwste mobieltjes en ook relatief weinig dikke mensen. Er is sprake van een hoge mate van idealisme, die echter botst met de noodzakelijke visie en doortastendheid om het armoedeprobleem structureel aan te pakken. Deze groep vindt dat het individu in principe weinig is te verwijten. Het is eerder de bureaucratie of het grootkapitaal die zou moeten worden aangepakt. Ellende en armoede roept niemand over zichzelf af en door een goede hulpverlening moet dit verholpen kunnen worden, zo redeneert men. Het individu is autonoom, beslist zelf over zijn of haar leven en daar mag geen inmenging van hogerhand plaatsvinden. De overheid moet het betere leven faciliteren, is het standpunt van de meeste postmaterialisten. Het is enkele malen gesignaleerd dat een hulpverlener, die zijn of haar leven goed op orde heeft, minder inkomsten geniet dan de cliënt die zij moeten bijstaan, die in armoede leeft zonder dat daar externe factoren waaronder ziektes voor zijn aan te wijzen.
Eigenlijk is de onverenigbare mentaliteit van bovenstaande twee groepen de oorzaak van het voortbestaan en verergering van de armoedeproblematiek. De armen hopen dat de hulp van buiten komt en de postmaterialisten denken dat de armen het met een steuntje in de rug wel zullen oplossen. Dit blijkt al decennialang niet zo te werken. Het is dan ook tijd voor een nieuw elan, misschien dat anderen daarbij kunnen helpen. De traditioneel conservatieven weten hoe je de tering naar de nering moet zetten en hoe je bepaalde leefregels moet respecteren De hedonistische opwaarts mobielen weten dat rijkdom je niet komt aanwaaien, dat je er gewoon vroeg voor moet opstaan en dat je je geld maar één keer kunt uitgeven.
Hoe nu verder
Wellicht kan het armoedeprobleem structureel worden aangepakt wanneer wij een heldere diagnose stellen en de volgende overwegingen in de discussie worden betrokken:
1. Vergeleken met de derde wereld is de armoede in Nederland te verwaarlozen.
2. Nederland heeft haar eigen armoede probleem.
3. Armoede is een maatschappelijk probleem, de hele gemeenschap, ieder op zijn eigen wijze, moet meewerken aan de oplossing.
4. Armoede is een taboeonderwerp dat alleen kan worden opgelost als iedereen er vrij over mag spreken.
5. Armoede ontstaat in Nederland door te hoge uitgaven.
6. Voor iedereen met een redelijke gezondheid is er anno 2007 werk te vinden.
7. Kinderen moeten vanaf 12 jaar zakgeld kunnen verdienen met klusjes in en rond het huis en met geld leren omgaan en ‘op is op’.
8. Er komt een openbare lijst van mensen waarvan de schuld is gesaneerd, leningen aan deze personen worden achtergesteld(formeel niet erkend).
9. Mensen die een beroep doen op sociale uitkeringen krijgen ook dwingende adviezen over opvoeding, consumptieve bestedingen en schuldsanering.
10. Ieder individu vanaf 18 jaar is verantwoordelijk voor eigen inkomen en uitgaven.
11. Opleiding is de sleutel tot werk en dus tot armoedebestrijding.
12. In het basisonderwijs worden ‘levenslessen’ gegeven in de vakken ‘maatschappijleer’ en ‘sociale vaardigheden’ om zo morele, spirituele en sociale armoede uit te bannen.
13. Regelgeving wordt zodanig geherstructureerd dat uitkeringen altijd bijdragen aan een stimulering van eigen verantwoordelijkheid en maatschappelijke participatie. Concreet een uitbanning van de armoedeval.
14. Kleine criminaliteit en overlast moeten met hoge prioriteit worden bestreden, zowel door instanties als door buurtbewoners en andere betrokkenen.
15. Het ontvangen van een uitkering brengt altijd een verplichting mee tegenover de maatschappij.
16. De armoede-industrie dient ‘opheffing van zichzelf’ primair als doel te stellen.
Amsterdam, 8 juni 2007
Frits Spangenberg